Hij kijkt onwennig in de lens
met die vereiste neutrale blik.
Borstelige wenkbrauwen
maskeren de trieste ogen
van een genegeerde man.
Ik zie het ongemak
van een buitenstaander.

Dit is Diros.
of in ieder geval zijn pasfoto.
Ik vind er tientallen in het zwarte lederen tasje dat voor me ligt.
Dezelfde pasfoto prijkt op zijn busabonnement,
zijn RailAktief kaart, en zijn vreemdelingendocument.
Zijn donkere ogen staren me aan
door de uitsparing in het felblauwe beschermhoesje.

Wanneer ik met mijn duim het pasje uit het hoesje schuif
lees ik eerst een nummer en dan pas zijn naam.
Geboren: 1 juli 1939 te Aligoodarz, Iran.
Gescheiden.

Dat is wat er staat.

Het is een ongemakkelijk tasje dat hier voor me ligt.
Echt Leder staat erop gedrukt in afbladderende gouden letters.
Het is misschien niet direct relevant voor dit verhaal,
maar ik voel een behoefte aan details.
Want dit kleine, onbeduidende tasje is alles wat rest
van een vader,
een ex-man,
een vluchteling.

Dit tasje is alles wat rest van een man die 25 jaar geleden
eenzaam leefde in mijn Limburgse dorp.
Hij was niet mijn vader,
niet mijn ex-man.
Ik…
Ik kende hem gewoon een beetje.

Als achttienjarige zwaaide ik vanaf de overkant van de straat naar hem.
Ik vond die afstand prima
want ik had meestal niet echt zin om een praatje met hem aan te knopen.
Ik was jong
en vrolijk druk met het leven.
Natuurlijk, ik was met hem begaan,
maar had stiekem ook moeite met zijn uitzichtloosheid.
En ik had eigenlijk vooral geen zin in ongezelligheid.

Amper een paar jaar later hielp ik mijn vader, die Diros ook een beetje kende,
met het schrijven van een afscheidstekst voor zijn uitvaart.
En na die uitvaart was er enkel nog het zwarte lederen tasje
waarin ze een briefje vonden
met mijn vaders naam en ons adres.
Zo belandde het tasje met de afgebladderde gouden letters bij ons in de kast
tussen spullen die je maar bewaard
omdat je ze met goed fatsoen niet weg kunt gooien.

Diros is dus dood.
Hij maakte zelf een einde aan zijn leven.
En het is vooral die tragische afsluiting die is blijven hangen.
Toen ik hoorde van zijn dood was ik niet verbaasd!
Niemand was verbaasd!
WAAROM. WAS. IK. NIET. VERBAASD?
Ik weet ook wel dat ik zijn dood niet had kunnen voorkomen.
Maar toch,
Ik heb het te gemakkelijk achter me gelaten.

Ik heb Diros geruisloos laten wegzakken in de tijd.

Ik weet niet precies wanneer
en ook niet precies waarom
het is gaan knagen.
Dit verlangen het onzichtbare,
zichtbaar te maken.
Misschien is het omdat je eerst heel hard moet herinneren,
voor je mag vergeten.

Dus zoek ik nu ijverig naar woorden die hem recht doen.
Ik wil zijn naam laten weerklinken,
want het is nog niet te laat!
Het is nooit te laat om je te verzetten tegen vergetelheid,
om ruimte te scheppen voor nieuwe gedachten,
aan wie Diros was,
aan wat hij voor mij is gaan betekenen.

Het is nog niet te laat om hem te leren kennen.
Om oog te houden voor mensen zoals hij.
Het is zeker nog niet te laat,
om hem verder mee te nemen in mijn leven.

Nu mis ik hem
en in mijn missen leeft hij voor