Wanneer ik denk aan Gyumri kleuren mijn gedachten onvermijdelijk donker, pikzwart. Dat komt door het verleden, door die verschrikkelijke aardbeving in 1988. Toen Gyumri nog Leninakan was. Het was een aardbeving die alles kapot maakte in de stad en in het leven van mensen. Vernietiging. Er is in dit land zoveel verbonden met vernietiging, maar er kiemt ook altijd ergens weer hoop. Maar die aardbeving was desastreus en de gevolgen lieten heel lang, heel weinig ruimte voor hoop of iets wat er op lijkt.

Wanneer ik in Gyumri was voelde ik de beklemming, de ondraaglijke uitzichtloosheid. En dan was ik er vaak maar voor heel even. En alle keren dat ik er was, regende het of viel de natte sneeuw met bakken uit de hemel. Al die verhalen over het roemrijke verleden, de culturele rijkdom, over Gyumri als hoofdstad van de humor, ik kon er me nooit iets bij voorstellen.

Nu ben ik terug in Gyumri en de zon schijnt uitbundig. En met die zon wordt er toch iets van hoop zichtbaar. Ik zie dat ondanks alle tegenslag die ook nu de mensen van Gyumri treft er een inspanning is om vooruit te leven. Er lijkt lucht, en licht, te stromen onder de zware deken van depressie.